Inleiding Raad van Kerken

Inleiding gehouden op de jaarvergadering van de Raad van Kerken te Meppel op dinsdagavond 2 oktober 2012 n.a.v. mijn studie-onderwerp  “Adieu, God! Over geloofsafval en wat daar voor doorgaat etc.”

Als je de media mag geloven en op verjaardagen van je buren en kennissen je oren de kost geeft vallen mensen bij bosjes van hun geloof af.* Er verschijnen boeken over en de kerken merken het in de afname van hun ledenaantallen. U en ik merken het ook  aan je eigen kinderen, dat ze niet zoveel met de kerk hebben; zonder al te veel rumoer te maken hebben ze sluipend de kerk verlaten; anderen nemen luidruchtig afscheid en willen nog wel eens  graag het nest bevuilen, waarin zij zijn opgegroeid. De meesten hebben echter  de kerk ‘sans rancune’, op kousevoeten,  verlaten *: het kwam er niet meer van; het leek niet meer relevant voor hun leven en men mist het ook niet echt. Als vader of moeder komt te overlijden zit men ineens oog in oog met een dominee en men weet er niet zo goed raad mee. Niet meer kerkelijk, maar niet ongelovig is een vaak weerkerend refrein. Ik denk dat dat inderdaad zo is, maar waar komt die verwijdering dan toch door?  Tijdens mijn studieverlof in het voorjaar heb ik me daar wat in verdiept. Niet dat ik pasklare antwoorden of oplossingen heb gevonden, maar hopelijk wel een paar verhelderingen en ontdekkingen en misschien is de belangrijkste wel dat wij als kerk(en) vooral bij onszelf te rade moeten gaan. Welke indruk maakt de kerk en wat wordt er eigenlijk verteld en gevierd en in hoeverre raakt dat onze tijdgenoten of juist niet?
Ik wil er vanavond graag ook met u over nadenken en in gesprek gaan. Wat is er aan de hand? Waarom vallen mensen van hun geloof en wat bedoelen ze eigenlijk als ze dat beweren? Is het juist iets van onze tijd of is dit al decennia, misschien zelfs al eeuwen bezig?
Het is misschien het beste als ik een paar voorbeelden noem. Op 30 augustus stond er een interview in Trouw met Michiel van Elk n.a.v. zijn boek “De gelovige geest”, * waarin hij religieuze ervaringen op de snijtafel van de wetenschap legt. Als neuropsycholoog vraagt hij zich af waar religieuze ervaringen vandaan komen en hoe zij werken. Een van de belangrijkste verklaringen vindt hij het zgn. ‘overactief aanwezigheidsdetectiemechanisme’. Het is een theorie van Justin Barrett, die stelt dat onze hersens zijn voorgeprogrammeerd om in alles een persoonlijke aanwezigheid te vermoeden. Bij ongewone verschijnselen raak je er alerter door, meer op je hoede en dat vergroot je overlevingskansen. Als je geritsel in de struiken hoort vermoed je dat er rovers verstopt zitten die jou willen overvallen. Vaak klopt het niet, maar je kunt je beter een paar keer vergissen dan dat je met open ogen in handen van rovers loopt. Door dit evolutionair bepaald mechanisme gaan we veel dingen als ‘bezield’ zien en zo ontstaat ook het geloof in goden en geesten. Religie is dus eigenlijk een soort bijproduct van de evolutie, zo is de theorie.
Van Elk is zelf opgegroeid in een charismatische pinksterkerk, waar Amerikaanse predikers de kerkzaal opzweepten en er waren erupties van extase, zieken werden op gebed genezen en mensen vielen dronken van God op de grond. Toch kon hij dit geloof niet volhouden en hij probeert te verklaren hoe dat zo kwam. Allereerst kwam hij er achter, dat hij als kind geloofde, omdat hij niet naar de hel wilde gaan. De wereld was door zijn opvoeding heel zwart-wit  ingedeeld, als je aan de verkeerde kant stond was je voor eeuwig verloren. Via een vrijzinnige intrpretatie van het christelijk geloof belandde hij door de neurowetenschap bij het agnosme – het niet weten – en zo noemt hij zichzelf nu een ‘zwevende ongelovige’. Als 25 jarige jongeman daalde het besef, terwijl hij zat te lezen, in hem neer: misschien bestaat God helemaal niet. Een moment van inzicht noemt hij dat, dat hem rust gaf omdat alle puzzelstukjes in elkaar pasten. Maar ook overviel hem een diepe angst: wat is er dan wel? En wat is de zin van mijn leven?
Een kerk kan veel bieden, zo meent hij, ook al deel je de geloofsartikelen niet. En dan vertelt hij dat zij sinds kort thuis weer samen bidden voor het eten. * Hij merkte ook dat zijn kinderen behoefte hadden aan een markeringsmoment bij de maaltijd.  Ze weten niet wat ze zeggen en tegen wie ze praten, maar ze vinden het geweldig – en zij sluiten hun ogen en vouwen hun handen en als een toverformule spreken ze de woorden: Here, zegen deze spijze. Amen. Religie is een nuttige illusie.
Hij noemt zichzelf een zwevende ongelovige, maar misschien zouden we hem net zo goed een zwevende gelovige kunnen noemen.
Ik bespeur om mij heen bij veel mensen een terughoudendheid, gêne haast, om zich ‘gelovig’ te noemen of te laten noemen. Men leeft op het werk en in de samenleving  in een wereld van efficiency *, rationaliteit, planning en ‘alles in de hand’, waardoor men het moeilijk vindt om daarin te boek te staan als een gelovige. Dat zijn of lijken twee gescheiden en verschillende werelden te zijn. Welke indruk maakt een wetenschapper, als hij openlijk toegeeft dat hij ook gelooft? Is zijn wetenschappelijke integriteit dan niet in het geding? Er zijn immers talloze wetenschappers, die op wetenschappelijke gronden het geloof hebben afgezworen? Geloof en wetenschap gaan niet samen, zo is de algemene indruk in de samenleving.
Geloof lijkt voor veel mensen ook iets van vroeger te zijn of van bekrompen gemeenschappen? Geloof jij nog? kun je dan te horen krijgen. Zit jij nog in z’n groep, hoor jij nog bij die kerk? In een seculiere samenleving ben je als gelovige een buitenbeentje, een soort atavisme, een anachronisme: je hoort eigenlijk in een andere tijd thuis…
Mensen zeggen niets meer met kerk en geloof te hebben, omdat ze het wetenschappelijk wereldbeeld volledig aanvaard en omarmd hebben en daar ook in denken en ademen. De kloof met de Bijbel is voor hen zo groot geworden, dat ze zich gedwongen voelen te kiezen. Het geloof van de Bijbel past er niet meer in. En zo neemt men afscheid van het geloof. Of dat echt zo is, valt nog nader te bezien.
Ik wil eerst nog een paar voorbeelden naar voren brengen van mensen, die zelf zeggen dat ze van hun geloof zijn gevallen. Ik wil graag samen met u luisteren naar argumenten, ervaringen, motieven, achtergronden, aanleidingen enz., die mensen ertoe brengen te zeggen, dat zij van hun geloof zijn gevallen. Het programma, dat Tijs vd Brink een paar maanden geleden op TV had, is daar een prachtige vindplaats van: Adieu God? Gesprekken met bekende Nederlanders over hun relatie tot kerk en geloof.
Hij had ter inleiding op dat programma een gesprek daarover met Pauw en Witteman en ik wil u dat graag even laten zien:
Wat hier in een kwartiertje gebeurt en gezegd wordt vind ik heel stereotiep voor dit soort gesprekken, die niet alleen op TV, maar ook bij de borrel en op verjaardagen plaatsvinden. Religie wordt gezien als de bron van alle kwaad: godsdienstoorlogen en terrorisme zijn er het bewijs van. Ook kan niet bevredigend beantwoord worden, waarom er zoveel leed en ellende op de wereld is, als er een algoede God bestaat. Dat de mens zelf een groot deel van het kwaad veroorzaakt blijft een povere poging om dit lek te dichten. Volgens Jeroen Pauw is de leegloop van de kerken en de toename van het ongeloof een ontontkoombaar en onomkeerbaar proces: het is eigenlijk voortschrijdend inzicht. Je kunt mensen niet meer wijsmaken, dat God alles bestuurt en de touwtjes stevig in handen heeft. Ja, 50 jaar geleden lag dat anders, zo geeft ook TvdB toe, toen de wetenschap nog niet zo ver gevorderd was en mensen zich meer afhankelijk voelden van het weer en de natuurkrachten ten bate van een goede oogst. Zo lijken de heren atheisten het gelijk helemaal aan hun kant te hebben en staat TvdB met lege handen en een mond vol tanden.
Toch vond ik zijn optreden ontspannen en soms ook to the point, bijv. wanneer hij n.a.v. het verhaal van Johan Dercksen opmerkt, dat het onduidelijk is, waarom God  wel geassocieerd wordt met de negatieve ervaringen maar niet met de positieve?!  Waarom erkent hij de aanwezigheid van God niet in het warme bezoek van Hans Kraay jr, maar verbindt  hij Gods afwezigheid wel met het verlies van zijn vrouw en de slechte pastorale zorg van de dominee? P&W vinden dit verwarrend, omdat ze denken dat Hans K zonder het zelf te weten en te willen tot een christen wordt gemaakt. Maar daar gaat het niet om. Het gaat om een mogelijke andere interpretatie van de aanwezigheid van God voor J. Dercksen. Daar wilde TvdB aandacht voor vragen en terecht. Want waarom God altijd uitsluitend verbinden met het kwaad en niet met het goede? Volgens mij ontspruit ieder Godsgeloof juist aan de verwondering over het goede, over het bestaan an sich als geschenk. Op de 1e blz van de Bijbel * gaat het tot wel 10x toe over het goede: en God zag dat het goed was, ja uiteindelijk zelfs zeer goed.
Misschien zouden we daar meer van moeten uitgaan: eerst eens oog krijgen voor het goede, in je eigen leven, in de wereld, dat er űberhaupt iets is en niet niets. Tof, zeg!
In de kerk zou het thema van de goedheid van het bestaan ook veel meer aandacht moeten hebben. In de kerkdienst staan de kommer en kwel, de zonde en de schuld vaak met de neus vooraan in de kerk: daar lijkt alles op gecentreerd te zijn en ook het leven van de mensen wordt niet in zijn volle breedte en rijkdom gezien en gewaardeerd, maar vaak alleen maar de binnenkant (de ziel-ige kant) en de moraal. Dat is pas echt zonde, want de kerk stoelt op het verhaal van de opstanding en m.n. het OT  (dat is het tegoed van het OT) laat zien, dat het leven in zijn volle breedte alle aandacht moet krijgen. Het eten is er niet alleen om te kunnen leven, maar ook om van te genieten, zoals de sex er niet alleen is voor het nageslacht. Die stijl van kerk-zijn komt wrs grotendeels bij Augustinus vandaan, die stelde dat de gaven van God waren gegeven om te gebruiken (uti), niet zozeer om van te genieten (frui). De kerk zou m.i. veel meer een plek moeten zijn, waar het leven gevierd wordt, niet alleen in zijn downs, maar juist ook in zijn ups.  Toen in mijn vorige gemeente de kerkvoogdij weer eens op pad ging om de Kerkbalans op te halen, deed iemand open, die zei: Ik ben bij Meppel…en hij bedoelde daarmee, dat hij een begrafenis- of crematiepolis had lopen bij een Meppelse uitvaartmaatschappij. Hij dacht dat de kerk ook zo’n soort organisatie was, waar je je kon verzekeren voor een nette uitvaart. Kerk en dood werden aan elkaar gekoppeld.
Natuurlijk worstelen mensen ook met het probleem van het kwaad, in de wereld, in je eigen leven, in je eigen lichaam en hart. Ook in de Bijbel wordt dat niet onder stoelen of banken gestoken. Dat is er gewoon, op een gegeven moment *. Heel sneaky komt het ons bestaan binnen en we hebben er ook zelf deel aan. We staan niet als een neutrale toeschouwer tegenover het kwaad, maar we zijn betrokkene en deelnemer. Dat had TvdB goed gezien: de heren atheisten kunnen niet net doen of zij daar niks mee te maken hebben!
De vraag rondom het kwaad is zo oud als het geloof zelf en ook de gelovige mens in het O en NT worstelt ermee. Het is ook niet iets wat van buiten het geloof wordt ingebracht als tegenargument, maar de vraag wordt vanuit en in het geloof gesteld, want het is een vraag, die deel uitmaakt van de bijbelse verkondiging. Het lijkt me belangrijk om dat duidelijk te stellen, omdat anders de suggestie ontstaat, dat de buitenstaander – hij/zij die zegt niet te geloven – zou aantonen, dat het geloof in een algoede God onhoudbaar is. Nee, het is juist de gelovige zelf die worstelt met dit vraagstuk en die desondanks wil blijven geloven in de goedheid van God. Hij schrijft het kwaad nog liever aan de slang of de duivel toe, of aan zichzelf dan aan God, die de bron van alle goed is.
Het gaat niet om het oplossen van een puzzle. Het gaat er ook niet om, dat de gelovige mens hier wel een antwoord op weet en de ongelovige niet. Evenmin is het zo, dat de ongelovige mens het probleem van het kwaad in de wereld onder de knie heeft gekregen door niet in God te geloven.  Nee, we hebben er allemaal mee te maken: of je nu in God gelooft of niet: er is kwaad in de wereld en we hebben er op een bepaalde manier mee om te gaan. De atheist evengoed als de gelovige!
Laat de gelovige het op zijn manier “aanpakken”..daar heeft de ongelovige geen enkele zeggenschap over. Het is toch niet zijn probleem? Als God niet bestaat hoeft hij zich niet druk te maken over de vraag of God wel goed is en almachtig tegelijk. Maar ook voor hem blijft de vraag van het kwaad levensgroot voor zijn neus staan, want of evolutie en vrije wil en toeval zo bevredigend zijn, dat laat ik maar even in het midden. Het is dus een probleem dat hij/zij (de gelovige)  zelf moet ‘oplossen’ – voorzover het op te lossen is – het is namelijk geen rationeel probleem, maar een existentieel probleem. De gelovige zal  vanuit zijn geloof moeten zoeken naar antwoorden op de vragen, die samenhangen met het kwaad – en daar dan geen oplossingen voor bedenken, maar begaanbare wegen proberen te vinden, het volhouden temidden van het lijden, eraan vasthouden dat God toch zijn Verlosser en Bevrijder is, ondanks dat hij zich bevindt temidden van diepe nood en onoplosbaar lijden. Zoals Job en Jezus die weg gingen, alle rationele verklaringen voorbij. Aus tiefer Not schrei ich zu Dir…
Nu wil ik ook nog even ingaan op dat zgn.  voortschrijdende inzicht, waarvoor Jeroen Pauw het had. Ontkerkelijking en ongelovigheid als tekenen van voortschrijdend inzicht: de mensen worden wijzer en hebben de kerk en het geloof niet meer nodig. Volgens mij wordt hier een tegenstelling gecreëerd, die er helemaal niet is, of hoeft te zijn.
Toen ik tot de ontdekking kwam dat de bliksem * ontstaat door elektrische ontladingen in de lucht, geloofde ik niet meer dat God sprak in de donder. Toen ik ontdekte, dat mijn bestaan te maken had met het liefdevol samenkomen van mijn vader en moeder kon ik niet meer geloven, dat ik bij God vandaan kwam, ‘made in heaven’. Toen ik zag dat door chemische toevoegingen aan de aarde de oogst vele malen talrijker werd, hoefde ik niet meer te bidden om een goede oogst. Dit zijn maar een paar simpele voorbeelden, die met tientallen vermenigvuldigd kunnen worden. Zo redeneert men dan.
Maar ik vind dit een schijntegenstelling. Het gaat namelijk om twee manieren van benaderen,laten we zeggen de prozaische en de poëtische. De ene benadering hoeft niet in de plaats te komen van de andere. Er is in het geheel geen sprake van voortschrijdend inzicht, behalve wanneer men bijv. zou menen, dat bidden een methode is om de oogst te beïnvloeden. En dat de stem van God een adekwate beschrijving van de donder is. Nee, geloof en wetenschap sluiten elkaar in het geheel niet uit, als geloof maar geloof blijft (en niet een soort pseudo-wetenschap) en wetenschap wetenschap blijft (en niet een soort pseudo-geloof). De dichter van Psalm 139 erkent God als zijn Schepper: Gij hebt mij in het binnenste van mijn moeder gemaakt: dat is een belijdenis van verwondering en dank. Uiteraard wist hij ook wel, dat zijn vader en moeder met elkaar naar bed waren geweest en als hij echo apparatuur had gehad had hij het nieuwe leven a.h.w. op de voet kunnen volgen. Het zijn twee manieren van “kijken” en “interpreteren” en die hoeven elkaar beslist niet tegen te spreken. Dus voortschrijdend inzicht t.a.v. de vorming van leven in de buik van de moeder hoeft niet te leiden tot de overtuiging, dat God niets met mijn beginnend leven te maken heeft. En je kunt heel goed het eerste weten en het tweede geloven. Het is dus een beetje dom om te zeggen: nu ik weet, hoe het werkt (nou ja, wat is weten eigenlijk), geloof ik niet meer in God. Als je je bij alle weten nog nooit verwonderd hebt om het ontstaan van nieuw leven, dan ben je m.i. een afgestompt mens. Is de wetenschap dan een oordop geworden, waardoor de echo van eeuwigheid niet meer gehoord kan worden? Is het niet meer to-the-point om het  geloof  te typeren als (een) voortschrijdend en diepergaand inzicht?
Nu wil ik ook graag nog even met u kijken naar de rol van de kerk zelf in dit hele proces van ontkerkelijking en geloofsafval, zoals dat dan genoemd wordt. In werkelijkheid is het vaak niet anders dan dat men bepaalde opvattingen, waarvan men denkt dat die in de kerk aangehangen of verkondigd worden, afwijst. Daar is men dan te groot voor geworden. Men heeft allerlei onhoudbare meningen en posities achter zich gelaten.
Daar kunnen we dan de schouders over ophalen of arrogant zeggen: jullie denken maar dat jullie wijzer zijn, maar wij hebben de waarheid in pacht, hoor. Ik denk eerder, dat de kerk er goed aan zou doen om de hand eens in eigen boezem te steken en op onderzoek moet gaan naar, hoe zij het evangelie communiceert in deze tijd en of zij de gestelde vragen wel serieus neemt. Vorige week stond er een mooie column van Ds. Jan-Jacques Suurmond in de krant, onder de titel “De kerk heeft de wereld veel onthouden”.  De preken in veel gemeenten gaan voorbij aan de vragen van de mensen en daardoor beginnen de benen onrustig te worden en te wiebelen, m.a.w. men wil de kerk uit, als geloof teveel een pakketje dogma’s en moraal geworden is dat door je oren in je hoofd geschoven wordt.  Ook ziet de kerk het leven vaak als een opstapje naar het hiernamaals, maar mensen willen vorm en inhoud geven aan hun bestaan hier en nu. Hij citeert met instemming paus Johannes XXIII *, die bij de opening van het 2e Vaticaans Concilie 50 jaar geleden zei, dat de kerk moet ophouden andersdenkenden te veroordelen; ze kan beter ontferming tonen en de mensen laten delen in de volle rijkdom van de traditie. De kerk bezit schatten – liever: heeft schatten ontvangen – en ze deelt ze niet uit of ze draait steeds in hetzelfde kringetje rond. “De kerk is een plaats waar het leven wordt gevierd en tegelijk uit handen gegeven, in de verwachting van iets nieuws”.  De kerk moet bij de kladden gevat worden – of zichzelf bij de kladden pakken – en ondersteboven gekeerd worden, zodat haar zakken leegstromen en de gouden muntjes voor het oprapen liggen.
Tijdens mijn studieverlof heb ik me beziggehouden met wat denkwerk van de theoloog en filosoof Paul Tillich *, die in de vorige eeuw een bekende theoloog was, een bruggenbouwer tussen kerk en wereld. Het is ondoenlijk om zijn theologie vanavond uit te stallen – dat wil ik bij andere gelegenheden wel proberen te doen – maar vanavond wil ik aandacht vragen voor een werkje van hem, waarin hij op zoek gaat naar de struikelblokken en kortsluitingen,die er zijn ontstaan tussen de mensen van deze tijd (zijn tijd) en de kerk en de verkondiging van het evangelie. Dat werkje, bestaande uit 3 referaten, heet “The Irrelevance and the Relevance of the Christian Message”.  Voor twee ervan wil ik in een notedop aandacht vragen.
The Irrelevance and Relevance of the Christian Message (1963) *
    •    The Avowed Irrelevance of Christian Preaching to the Contemporary World: Erkennen dat de christelijke prediking niet meer relevant is voor de huidige wereld
Tillich geeft een aantal zomerlezingen over dit thema, waarbij de vraag centraal staat of de christelijke boodschap nog verstaan wordt door de mensen in deze tijd en indien niet, hoe komt dat dan?
Het is bedoeld als een persoonlijke belijdenis, een zich zorgen maken over onze kerken, de theologie en het eigen werk.
Het is al een oude vraag en taak van de theologie: hoe kan het evangelie verstaanbaar zijn voor de mensen in deze tijd, in deze situatie. Kijk maar naar het Johannesevangelie, een poging om het verhal van Jezus opnieuw te vertellen voor hellenistische oren. En de Apologeten in de vroege kerk deden hetzelfde. Augustinus maakt het evangelie ‘relevant’ voor de westerse kerk en zo ging dat de geschiedenis door. Denk ook aan de Reformatie en aan Schleiermacher, die wilde laten zien in hoeverre het evangelie relevant was voor zijn tijdgenoten, m.n. de intellectuelen onder hen.
Maar er is ook een andere lijn, die wil beklemtonen, dat het evangelie altijd iets “ganz anders”  is, iets tegendraads, het radicaal andere van het heilige, dat ook weerstanden en onbegrip zal oproepen. Er is dus ook de lijn van de confrontatie met de huidge cultuur/mens of ook de lijn van de bemiddeling.
Theologen van de confrontatie zijn bijv. Tertullianus, Bernard van Claivaux, Luther, Kierkegaard en Barth. Soms zijn beide lijnen in één persoon verenigd en volgens T. zijn beide benaderingen noodzakelijk. Maar in beide schuilt ook een gevaar, namelijk dat van aanpassing en anderzijds ook van afstoting.
In terugblik kunnen we zien, dat de benaderingen vanuit de kerk altijd missionair waren: men wilde in gesprek komen met de ander en hem overtuigen. Maar nu hebben we te maken met iets nieuws: een post-christelijke periode.
Mensen, die problemen hebben met de christelijke boodschap zitten in en buiten de kerk. M.n. de groep buiten de kerk interesseert PT, want hij wil weten welke bezwaren zij hebben tegen de chr. boodschap en waarom zij die afwijzen. In het protestantisme staat de relevantie van de prediking in het aandachtsveld: waarom vinden veel mensen de prediking niet relevant meer?
Het deelnemen aan de kerkdiensten zegt nog niets over de relevantie van de prediking, want het zijn vooral sociale factoren, die iemand bij de kerk betrekken.
Laten we de uitingen van negativiteit t.a.v. de kerk en haar boodschap eens serieus onder de loep nemen. Ik bedoel met relevant, dat de boodschap ingaat op de existentiële vragen van de mensen: wat is de zin van mijn leven? Wat betekent het mens te zijn temidden van een wereld vol kwaad? Hoe kan ik hoop hebben en waar kan ik op hopen? Waar kan ik een ultieme betekenis vinden, die mijn leegte vult en mij kracht geeft te veranderen.
Deze vragen kunnen bewust of onbewust leven en misschien zijn het niet de vragen van alle mensen nu en overal op de wereld. Maar als de chr. boodschap niet meer relevant is voor mensen met deze vragen dan zijn we in het post-christelijke tijdperk beland. Maar in wezen zijn zij de armen van geest waar de bergrede het over heeft.
PT noemt nu zes voorbeelden waaruit de irrelevantie van de kerk en haar boodschap spreekt:
Allereerst de taal van de kerk en de prediking – is te liturgisch, bijbels, geloofsachtig e.d. Oorspronkelijk gaven de belijdenissen antwoorden, maar nu vormen zij een struikelblok, waarin men moet geloven. Let op het verschil tussen ‘faith’ en ‘belief’. ‘Faith’ is een manier van zijn, waarbij men gegrepen is door iets wat oneindige betekenis heeft en daaruit leven en denken. ‘Beliefs’ zijn meningen over wat men voor waar of niet-waar moet aannemen. Men maakt de christelijke boodschap irrelevant, wanneer men beide ‘geloven’ identiek maakt. En het wordt nog erger wanneer men van mensen eist in iets te geloven wat ongelofelijk of ongeloofwaardig is. “We need to say clearly that faith is being grasped by a power that concerns us ultimately, and belief is being not certain, but accepting something preliminary” (p. 15).
De taal van de kerk is voor menigeen irrelevant geworden. Kijk ook eens naar de zondagsschoolafbeeldingen die een sentimentele Jezus laten zien, die heeft een sterke persoon niets te melden. De naam Jezus en de titel Christus (vaak opgevat als een eigennaam) zeggen niets meer en ook de sacramenten zijn nietszeggend geworden, tenzij we opnieuw leren de wereld sacramenteel te verstaan/beleven.
Ten tweede is de prediking irrelevant, omdat ze vaak wettisch en moralistisch is. Het evangelie als blijde boodschap komt niet uit de verf, want die geeft voordat zij eist en accepteert, voordat ze verandert. De gemeente is meer een sociale club met allerlei activiteiten ipv gemeente van God. De voorganger moet dat allemaal aansturen en zo blijft er geen tijd over voor studie en preken voorbereiden. Mensen zoeken hun (ziele)heil bij de psychologen en psychotherapeuten (waar pastores overigens veel van kunnen leren).
Een derde gevaar is het traditionalisme, waar niet meer gevraagd wordt naar de betekenis van de traditionele elementen. Predikanten die openlijk geloofsvragen bespreken lopen gevaar hun baan te verliezen en zondagsschoolmeesters gaan niet in op de vragen van kinderen, maar zeggen hun: je moet geloven! Veel mensen denken dat de kerk toonbeeld van conformisme en conservatisme moet zijn. Men is bang voor controverses, maar het is een positief woord, uit Ja en Nee ontstaat meer inzicht. De profeten en Jezus en de apostelen waren ook non-conformisten.
Er is ten vierde een groot gebrek aan vitaal en krachtig leiderschap onder de geestelijken en de leken in de kerk. De kerk meer in de richting van het emotionele sturen zal leiden tot een toename van irrelevantie. De kerk moet relevant  zijn voor de sterken! “If religion is pushed into an emotional corner where it has no impact on thinking and action, it will disappear” (p. 20).
Ten vijfde zijn vele sociale klassen ver verwijderd van de kerk: m.n. de arbeidersklasse en de intellectuelen. M.n. in de industrie zijn de mensen dingen/nummers geworden. Bij de verschillende klassen, die nog bij de kerk horen, is het een vorm van status of beleefde onverschilligheid.
Ten zesde weet de kerk weinig passie en belangstelling te wekken voor het christelijk geloof in de brede samenleving en cultuur. Men kan wel belangstelling opbrengen voor de wetenschap en de ruimtevaart, maar niet voor het evangelie. De kerk komt alleen in beeld als er weer iets lachwekkends over ketterijen aan de orde is (of schandalen!).
Natuurlijk blijven er genoeg individuen over voor wie het evangelie wel relevant is en voor hen moet de kerk open en klaar staan. Maar het evangelie is toch relevant voor de hele wereld, maar we zijn verlegen met de vraag: hoe dan? Is de weg van ‘offense’ de beste of die van ‘mediation’?  Als we letten op de huidige situatie dan eerder de weg van de mediatie/bemiddeling.
    •    The Revolt against the Modern Mind: The Relevance of the Christian Message in Spite of Its Irrelevance
Kan het christendom iets betekenen voor mensen, die het leven zonder enige betekenis vinden, een gevoel van leegte ervaren? PT denkt van wel, als hij aandacht vraagt voor het begrip verzoening bij Paulus, dat betekenis geeft aan het leven zelf en de haat tegen het leven kan overwinnen. En de tweede stap is de Agape (Liefde). Deze liefde accepteert  de onacceptabele, de vijand voor wie men geen sympathie kan hebben. Dat wordt het meest radicaal uitgedrukt door en in het christendom!
Als de liefde en de verzoening werkelijk aanvaard worden kan er geen betekenisloosheid meer zijn. Dan ervaart men in feite het eeuwige leven. Eeuwig leven is er nu, en is er voor en na ons zijn in tijd en ruimte, maar voor en na zijn lege begrippen in dit verband omdat eeuwigheid iets is voorbij tijd en ruimte. Als we terugkeren tot de eeuwigheid betekent dat dat we verenigd worden met de eeuwige grond waaruit we kwamen en waar we heengaan.
De wijze en mate waarin de kerk dit nieuwe zijn uitdrukt kan nogal wisselend zijn en verbergt het vaak meer dan dat het openbaart. Hij hekelt de predikanten die alleen maar de gebaande wegen bewandelen en geen risico’s durven te nemen en controverse schuwen. Zij dienen niet en helen ook niet.
Als we de verticale lijn ter sprake willen brengen met onze tijdgenoten, laten we dan niet meteen over ‘God’ beginnen, want men is gewend om alles te objectiveren en te bespreken in termen van ‘bestaan’ en niet-bestaan. Laten we beginnen te spreken over wat ons werkelijk bezighoudt en aangaat, het positieve en het negatieve en breng zo het heilige en goddelijke ter sprake, zonder het meteen een naam te geven. Ook zodra we het de naam God geven definiëren we het en beperken het meteen. PT noemt God daarom liever The Being Itself of The Ground of Being, om meteen al misverstanden die rond het woord God zitten weg te nemen of voor te zijn.
We moeten ons blijven verzetten tegen de krachten van het horizontalisme, dat ons tot nummers en dingen maakt. En ook de natuur valt daaronder, die we eerder sacramenteel moeten leren zien, anders verschrompelt ook het ‘kleine’ sacrament in de eredienst. In alle culturele uitingen moeten we het goddelijke aanwezig zien: we moeten de ultieme bedoeling ervan op het spoor zien te komen. Temidden daarvan is er de kerk, als een schatkist die voortdurend geopend moet worden. Zij is ook een tegenwicht tegen onverschilligerheid; ze vertegenwoordigt de hoogte en diepte van de verticale lijn. Gebed en meditatie zouden geen bijzondere daden moeten zijn, maar soms moeten we er naar toe vluchten om aan de druk van de horizontale lijn te ontsnappen. Maar ze moeten nooit een absolute waarde krijgen! Beschouw het seculiere domein nooit als god-loos, omdat men niet spreekt over en tot God. We moeten God niet beperken tot het domein van geloof en kerk. Het gaat erom ‘to fight an uphill battle’ en dan zal blijken of de essentiële en universele relevantie van het christendom inderdaad ook een actuele relevantie wordt voor onze tijd!
In onze ontmoeting met tijdgenoten, die misschien ver van de kerk afstaan of zeggen, dat ze niets met de kerk en het geloof meer hebben, moeten we volgens mij meer met een gevoel van nabijheid reageren dan van distantie. Zijn vragen zijn ook mijn vragen, wat haar bezighoudt, houdt ook mij bezig. Ik moet hem en mijzelf proberen duidelijk te maken, dat het niet om de kerk als instituut gaat, ook niet om het christendom als religie, niet om de waarheid van de feitelijkheid van de bijbelverhalen, maar dat het om het geheim van ons bestaan draait, om Gods bewogenheid om ons mensen, dat het in feite gaat over de grond van ons bestaan, om het Nieuwe Zijn, de nieuwe schepping.
Die radicale en universele blikrichting  vinden we ook bij de apostel Paulus, die in zijn missionaire rondes voortdurend in gesprek is met mensen over wat hen beweegt en wat hem beweegt en hij zoekt altijd naar een opening of een aanknopingspunt om het Evangelie als een “goed verhaal” bij de mensen te brengen, na aan hun hart en leven. Een illustratief voorbeeld daarvan treffen we aan in Handelingen 17, waar Paulus zich op de Areopagus begeeft om in gesprek te gaan met de mensen van de stad, de verwende nieuwtjeszoekers, de Pauw en Wittemans van de 1e eeuw, de sceptici en de cynici, kortom precies die mensen, die wijzelf zijn en die onze tijdgenoten zijn. Van de zomer heb ik daar in de Grote Kerk een keer op een zondag aandacht voor gevraagd door dat hoofdstuk te lezen en te overdenken. Misschien mag ik u in herinnering roepen – voorzover u er bij was – dat ik mijn preek toen afrondde met een zestal  “leerpunten” die voor ons in dat gedeelte te vinden zijn. Ik wil ze nog even kort noemen en daarmee mijn verhaal afronden:
    •    In ons gesprek met medemensen moeten we er op letten, wat hen bezighoudt en wat ze belangrijk vinden. En daar oprechte belangstelling voor tonen. Ik heb gezien, dat u dit of dat belangrijk vindt en er helemaal in opgaat: voetbal, film, werk, natuur, godsdienst, kunst, noem maar op!
    •    We kunnen op zoek gaan naar een open plek, zoals Paulus dat altaar van de onbekende God ontdekte. Dat was voor hem een mooi aanknopingspunt. Kunnen we in het gesprek met de ander een aanknopingspunt vinden, dat de deur naar het Evangelie kan openen? Om God ter sprake te brengen, of liever: waardoor Hij zelf ter sprake komt of begint te spreken? Nu noem ik, als het even mag, een kernbegrip uit de theologie van Paul Tillich, namelijk het begrip ‘ultimate concern’, dat wat iemand ten diepste aangaat. Dat wat het allerlaatste van belang is en overal bovenuit gaat. Noem het God, die kunst, voetbal, familie, enz. teboven gaat. Dus God niet inbrengen als een duveltje uit een doosje – vergeef me de uitdrukking – maar als antwoord op je ultieme vraag. Hem ter sprake brengen waar alle vragen ten einde zijn gekomen en er eigenlijk geen antwoorden meer zijn.
    •    We kunnen met ieder mens in gesprek, omdat we geloven dat God de schepper is van alle mensen. En dat Hij ook ieder mens nabij is en bemint. Paulus gaat niet zeggen: wij hebben God en jullie niet. Nee, God is een ieder van ons even nabij. Laten we samen daaruit leven en ons leven dagelijks vernieuwen. Dit noem ik missionair-zijn vanuit een inclusieve universaliteit.
    •    In navolging van Paulus moeten we kritisch staan tegenover religieuze uitstallingen en opzichtige reclameuitingen zoals in Athene met al die tempels en beelden. In het gesprek met medemensen kan dat ook vaak een struikelblok worden: de vele kerken en stromingen, synodeuitspraken en pedante standpunten. Paulus wuift het allemaal weg en probeert door te dringen tot de kern: vergeet de buitenkant, concentreer je op de binnenkant, het eigenlijke waar het om draait: een nieuw leven beginnen, hier en nu!
    •    Het is ook belangrijk er op te letten, dat het niet Paulus is die de mensen oproept tot bekering, maar dat Godzelf dat doet. God roept iedereen tot inkeer en omkeer. Dus het opgeheven vingertje moet in de binnenzak blijven – niet wij zullen eens vertellen wat anderen moeten doen en geloven – nee, het is God die ons allen aanspreekt en zegt: kom tot inkeer en begin een nieuw leven.
    •    Paulus bewaarde de opstanding voor het laatst en hij sprak daarbij wat vaag over een man, met wie hij natuurlijk Jezus bedoelde, maar wiens naam hij niet noemt. Of dat een goede zet was, weet ik niet zo goed. Misschien is het sowieso beter om van de opstanding uit te gaan dan om er mee te eindigen. Dat roept alleen maar misverstanden op en blokkeert de communicatie. M.a.w. de opstanding is meer de vooronderstelling van de evangelieverkondiging dan dat het er het thema van is.

Vanuit de universele liefde van God uit gedacht en ook vanuit de Godsgedachte van Paul Tillich, die God ziet als de Ground of Being, de ‘Urgrund’ en ‘Ungrund’ van alle bestaan, wordt het Adieu, God! –zeggen eigenlijk een soort onmogelijke mogelijkheid, want zoals Paulus op de Areopagus al zei: In Hem zijn wij en bewegen wij ons. Zoals onze vader en moeder voorafgaan aan ons bestaan, zo is ook God de vooronderstelling van ons bestaan, want zonder Hem kunnen wij niet zijn – we kunnen wel Adieu, God zeggen, maar het is als het afscheid nemen van je ouders. Daarbij kunnen we ons ook afvragen, in hoeverre dat feitelijk mogelijk is, al is het wel mentaal mogelijk. In onze groei naar volwassenheid nemen we afscheid van ouders, van kinderland, van het paradijs, van de alles kunnende Vader, maar zonder hem waren we er niet geweest, zonder God zijn we eigenlijk nergens: hij is als de schaduw aan onze rechterhand. De vraag is of we dat willen erkennen of niet.